Met m’n dochter ga ik naar een open dag in Leiden, en daar horen we ineens tot een groep. De groep moeders-met-dochters, of eigenlijk ouder-met-kind, want er lopen ook vele vaders met dochters en vaders met zoons en moeders met zoons.
We zullen allemaal ongeveer even oud zijn. De ouders pakweg 50, misschien 45, misschien 55, een vrij ruime marge natuurlijk, er zullen wel moeders bij zijn die met hun derde kind deze universiteit bezoeken, en andere die heel jong moeder werden; de leeftijden van dochters en zoons zullen veel dichter bij elkaar liggen, die zijn 17. Of 18.
Maar wat líjken ze allemaal op elkaar! Ze bewegen als één lichaam, lopen soms zelfs gearmd, hebben vergelijkbare gezichtsuitdrukkingen, gestaltes en houdingen: loopt de moeder rechtop dan meestal de dochter ook. Duikt de zoon in zijn kraag, geheid dat-ie dat van de vader heeft. Allebei krullen. Allebei een stugge blik. Allebei lang.
Zouden anderen zo ook naar de molenaarsdochter en mij kijken, en zo’n treffende gelijkenis zien ? Ik vind dat zelf helemáál niet, maar ja, ik vond vroeger ook dat ik niet op m’n eigen moeder leek, maar zie ik nu foto’s van haar op 30-jarige leeftijd, dan kijk ik naar mezelf. ‘Mama, wat doe jij daar?’ zeggen de kinderen, míjn kinderen, háár kleinkinderen, als ze naar die foto wijzen.
Zij zien het ook.
Ik vind het wel heel interessant om deel uit te maken van een heel grote groep mensen uit dezelfde categorie. Dat zo’n stad daar dan ineens door overspoeld wordt, door allemaal ouders-met-kinderen als wij. Dat heb ik nóóit. Niet met zoveel tegelijk. Ik ben ook wel eens toerist natuurlijk, maar dat ben ik niet écht, ík ben op reis, snuif cultuur, stap in een ander leven, in een parallel universum waar ik een inwoner ben van de stad of het gebied waar ik op vakantie ben. Ik identificeer me niet met al die andere toeristen, sterker, ik waan me ver boven hen.
Maar dat kan nu echt niet. Het is een vaststaand feit dat ál die moeders en dochters, of vaders en zoons, met dezelfde doelstelling hier zijn als wij. Wij bewegen ons allemaal als één lichaam, hebben vergelijkbare gestaltes, en stellen dezelfde vragen aan de studenten: wat vind je van de studie, en hoe kom je aan een kamer.
Later stappen we in de trein, en dan zijn we weer onszelf. Tot we op het station van Den Bosch een stel kennissen tegenkomen. Een vader met dochter, hij loopt rechtop, zij ook.